Deur
A.
Met een scharnier die steunt
een klink, de vraag
in licht dat open gaat.
B.
En met een oor aan hout
dat de adem van het bos
bewaart, het leven
van draaien met de zon
de wind die dikwijls toch
over west het oosten bond
een boog van spanning
dat hout jaren doorstond
C.
Thuiskomen is waar
je eerst vertrok, wat
buiten wacht laten
overgaan in beminnende
liefde van de lange gang
de warme kamer, leesbaar
behoren bij de boeken in
de kast en de foto waarvan
je dacht die had
ik toch vergeten bij
een halte aan de bus.
Wat bracht ze terug.
D.
Als de deur goed sluit
is hij tevreden, gaat de timmeman
fluitend naar huis
telt geld gekregen voor het werk
koopt misschen een boeket
voor zijn vriendin
Als de deur goed sluit.
E.
Verdriet laat je achter
als je sluit, liefde
leg je intiem in de
kamer achter de grendel
Verbergen doe je
heimelijk met een
spie van licht in
het donker, veilig.
F.
Zet de deur open
en zie de vreemde ogen vragen
duurt een lied al snel
wat langer dan het voorbijgaan
Wandelen de wijze en de
nar naar binnen, kleuren
hun wangen en ogen en
debiteren boeken van
jaren waar geen eind aan kwam
zonder varken
zonder snuit.